De meeste viervoeters veranderen sprongsgewijs van gang. Geleidelijk aan versnellen is er niet bij. Honden vormen hierop geen uitzondering. Ook honden gaan vlot van stap naar telgang, naar draf en door naar galop als de omstandigheden dat vragen. Ik noem dat, naar analogie van de auto, altijd maar schakelen. Honden schakelen tussen hun verschillende gangen.
Optimalisering
Viervoeters hebben verschillende manieren van lopen, zoals de stap, de draf en verschillende galopvormen. Zo’n manier van lopen wordt een gang genoemd. De reden voor het hanteren van verschillende gangen door viervoeters is door Richard Taylor (al weer lang geleden) onderzocht. In de jaren zeventig onderzocht hij de fysiologie van het lopen bij tal van dieren, van woestijnratjes tot olifanten.
Hij ontdekte dat dieren een ‘voorkeurssnelheid’ hebben om in een bepaalde gang te lopen. Bij deze snelheid is het energieverbruik het laagste. Als de omstandigheden ertoe nopen om harder te lopen dan schakelt een dier door naar een snellere gang, maar bij voorkeur loopt hij in die gang dan weer in de optimale snelheid. Per afgelegde meter blijft het energieverbruik op die manier tamelijk constant. Per seconde neemt het energieverbruik wel toe want bij een hogere snelheid legt een dier vanzelfsprekend meer meters af. Optimalisering van het zuurstofverbruik is de rode draad waarlangs dieren hun loopsnelheid bepalen.
Honden volgen deze wetmatigheden ook en honden zijn in vergelijking met andere dieren soepele lopers. Ze switchen gemakkelijk van gang en de atletische honden presteren zowel op duurvermogen als snelheid behoorlijk goed. Verhoudingsgewijs verbruiken ze relatief weinig zuurstof per afgelegde meter per kilogram lichaamsgewicht. Ze hebben een hoge biomechanische en fysiologische efficiëntie. Het snel en gemakkelijk wisselen van gang, verder ‘schakelen’ genoemd, is een kenmerk van een goede loper. De meest lichtvoetige honden schakelen probleemloos en gaan in een of twee passen over in een andere gang.
Gangwerk
De beoordeling van het gangwerk gebeurt alleen regelmatig op tentoonstellingen, maar ook daar wordt alleen naar de draf gekeken. Superieure dravers bestrijken een vrij groot gedeelte van hun snelheid door middel van de draf maar deze dravers schakelen evengoed gemakkelijk zodra de omstandigheden daarom vragen. Het gemakkelijk en zonder haperingen wisselen van gang is een kenmerk van een goed lopende hond. Husky’s, vele herdershonden en staande honden zijn voorbeelden van honden die door hun lichaamsbouw tot grote prestaties in staat zijn. Het zijn ook honden die gemakkelijk lopen en zowel een goed uithoudingsvermogen kunnen hebben als snel zijn. Zij gebruiken de verschillende gangen als gereedschap om onder alle omstandigheden economisch te blijven lopen.
Vlot van gang veranderen is een gemakkelijk te constateren kenmerk waar meer aandacht aan geschonken zou kunnen worden. Als een hond doorschakelt naar een snellere gang gaat dat sprongsgewijs en mag dat hooguit een enkele pascyclus duren. Duurt het langer dan zie je dat terug als een onregelmatigheid.
Lichaamsgewicht is ook van invloed. Alle honden behoren volt te kunnen schakelen maar de speelruimte is bij kleine honden veel groter dan bij de grote rassen. Jack Russell terriërs schakelen nog gemakkelijk terwijl hun knieschijven tussentijds even uit het spoor wippen. Bij een ras als de Flat Coated Retriever was deze zelfde aandoening direct aanleiding om het fokbeleid aan te scherpen. Deze grote honden konden er niet mee vooruit.
Trekkende honden
Veel honden trekken aan de lijn. “Zij zijn niet goed opgevoed” is dan al gauw een veel gehoorde opmerking. Daar zit natuurlijk veel in. Trekken is prima af te leren als daar een beetje moeite aan besteed wordt. Toch lopen sommige honden niet rustig aan de lijn. Ze lopen steeds iets voor je uit of volgen juist niet zo attent. Als je dit gedragsmatig bekijkt kun je inderdaad zeggen dat de hond niet voldoende geleerd heeft om goed aan de lijn mee te lopen.
Er is ook een fysiologische les te trekken uit het bovenstaande. Als honden zo sterk een voorkeurssnelheid hebben in een bepaalde gang, dan is het misschien ook wel niet zo prettig, fysiek niet zo prettig, om met een ongunstige snelheid te lopen. Precies zoals wij lopen wanneer we, laten we zeggen, met onze oma aan de arm gaan wandelen. Als je zo langzaam moet lopen wordt je na langere tijd ook wat ongedurig: je wilt vooruit. We lopen prettiger wanneer het iets sneller gaat.
Honden die tijdens het volgen steeds van gang wisselen, lopen geen constante snelheid, terwijl de eigenaar dat wel doet. Het gevolg is een onrustig volgbeeld dat vooral veroorzaakt wordt door het voor de hond ongelukkige tempo. Hoewel zo’n hond misschien zijn best doet, wordt het hem moeilijk gemaakt door het verkeerde tempo. Door op het tempo te letten kunt u het een jonge hond gemakkelijker maken om correct te volgen. En misschien kunt u hiermee ook uw voordeel doen op de tentoonstelling.
Problemen
Sommige honden tonen juist veel problemen bij dit schakelen. Ze blijven in een gang ‘hangen’ die niet meer functioneel is bij de oplopende of afnemende snelheid. Het lichaam maakt steeds meer bijbewegingen en de kop gaat snel heen en weer. Met andere woorden: de gang verloopt niet meer soepel en het energie- en zuurstofverbruik gaan omhoog.
Problemen in het schakelen worden gekenmerkt door een scala van indirecte gedragingen die wijzen op klachten. Zo kan het gebeuren dat de honden te lang in een draf blijven lopen en achter de eigenaar aansjokken. Dit zien we nogal eens bij grote, zware honden. Het kost deze zware honden veel energie om hun tempo op te voeren door hun hoge gewicht. Ze profiteren dus minder gemakkelijk van de voordelen die snellere gangen eveneens hebben. Zo is de zweeffase, waarin het lichaam helemaal los van de grond komt, een manier om de hond de gelegenheid te geven de poten weer in positie te brengen voor de volgende afzet. Zweven schept de tijd om de spieren op een energetisch gunstige manier hun werk te laten doen. Het draagt bij aan een een gunstiger energieverbruik tijdens de galop. Zware honden moeten relatief veel energie steken in het loskomen van de grond tijdens de zweeffase, waardoor snelle gangen soms vermeden worden. Deze honden kunnen er dan voor kiezen langer in draf te blijven lopen. Dit uit zich vaak in het achterblijven van de hond waardoor hij aan een strakke lijn achter de eigenaar aansjokt.
Nog erger wordt het als honden voor en achter niet meer dezelfde gang laten zien. Honden met ernstige heup- of rugproblemen en die onvoldoende kunnen strekken in de afzet, gaan met hun achterhand vaak over in een galop terwijl de voorhand nog in een draf bewogen wordt. Het is de beruchte konijnenhup die wijst op grote problemen bij de hond. Deze honden hebben in de regel pijn.
Ander gedrag dat men waar kan nemen is ongedurigheid aan de lijn. Sommige honden pakken de lijn in hun bek of gaan stoeien met de lijn, waardoor ze indirect het tempo omlaag halen. Dit wordt meestal gezien als ongehoorzaamheid en niet zelden bestraft. Maar in combinatie met afwijkingen aan het gangwerk kan het ook duiden op klachten waardoor de hond liever niet zo snel loopt. In een poging om het conflict met de eigenaar te vermijden, maken deze honden er een spelletje van. Maar eigenlijk spelen ze niet van harte!
Het is erg belangrijk dit onderscheid te maken omdat veel honden niet zo heel duidelijk pijn aangeven, maar het ondertussen wel voelen. Problemen in het schakelen zijn relatief vroeg te zien en zijn vaak een voorbode van ernstigere problemen. Instructeurs van hondensporten zoals behendigheid en dergelijke, zouden deze kleine signalen moeten leren herkennen.
©Marcel Nijland
www.marcelnijland.nl