Door:
Dhr. M. Nijland, dierfysiotherapeut te Eindhoven
Drs. S.W. Schukking, dierenarts verbonden aan dierenkliniek Kortenoord te Wageningen
Dr. Luc A.A. Janssens, DMV, Ph.D., Dipl. ECVS, Specialist in orthopaedic- and neuro-surgery in com- panion animals. Cert.V. Acu.
Het onderstaande artikel is een bewerking van de ‘Richtlijn Beweging bij pups’ zoals die in november 2014 van het veterinair vakblad Dier & Arts is gepubliceerd. Deze richtlijn is samengesteld door bovengenoemde auteurs.
Inleiding
Als
dierenarts en dierfysiotherapeut worden we vaak geconfronteerd met vragen van
eigenaren over beweging bij pups: hoe vaak, hoe veel en hoe actief mag ik met
mijn jonge hond wandelen en spelen?
Eigenaars zijn daarbij enerzijds extreem voorzichtig en vermijden dan normale,
gezonde activiteiten zoals wandelen. Aan de andere kant zien we door
gebrek aan inzicht of omdat mensen het ‘leuk’ dat pups aan zware inspanningen
zoals stoeien in groepsverband, worden blootgesteld.
Tot op heden is er ten aanzien van het bewegingsadvies voor pups aan eigenaren
geen eenduidigheid. Vanuit onze verschillende disciplines hebben we een aanzet
gegeven tot een richtlijn die gebaseerd is op literatuuronderzoek en onze
praktische ervaringen. We hopen dat u er wat aan heeft.
Uitgangspunten
We hanteren in deze richtlijn de volgende uitgangspunten:
- Een gelijkmatige en goed gedoseerde lichaamsbeweging kan bijdragen aan een gezonde ontwikkeling van de pup. Voor jonge pups geldt dat beweging in dienst staat van de spierontwikkeling, coördinatieontwikkeling en de ontwikkeling van sociaal gedrag.
- Beweging en training hebben als doel het optimaal ontwikkelen van het lichaam en de bewegingscoördinatie van de jonge hond en uitdrukkelijk niet het vroegtijdig verhogen van sportprestaties.
- Bij deze beweging moet rekening worden gehouden met de sterke en de zwakke punten van de individuele hond en het ras. Hierin ligt een adviserende en sturende taak voor de dierenarts, dierfysiotherapeut en de instructeur.
- Lichaamsbeweging met een hoge intensiteit en piekbelasting of te langdurige beweging moet bij jonge honden worden vermeden.
Een veelgehoorde regel ‘vijf minuten beweging per levensmaand’ wordt nu door de meeste instructeurs als uitgangspunt genomen. In de veterinaire vakliteratuur is deze regel niet te achterhalen. De waarde van deze regel is onduidelijk en niet wetenschappelijk onderbouwd (Nijland, 2003). Veel jonge honden hebben behoefte aan meer beweging en reageren zich vervolgens binnenshuis af wat weer tot hinderlijk gedrag kan leiden. In de praktijk blijkt een groot aantal pups meer te lopen (en aan te kunnen) dan deze regel voorschrijft.
Begin jaren negentig van de vorige eeuw zijn met name in Finland enkele belangwekkende studies gedaan naar de invloed van normale beweging (lopen) op de ontwikkeling van het skelet, kraakbeen en spierontwikkeling. Uit deze studies blijkt (o.a. Kiviranta et al, 1992; Lammi et al, 1993), dat een gedoseerd bewegingsprogramma bijdraagt aan spierkracht, dikte en samenstelling van het gewrichtskraakbeen en peesdikte. De afstanden varieerden van ongeveer 4 km per dag tot een studie waarbij jonge Beagles in de loop van hun eerste levensjaar een trainingsprogramma ondergingen waarbij ze aan het einde van dat eerste jaar dagelijks een afstand van 40km op een lopende band moesten lopen. Uit deze studies kwamen geen nadelige effecten van lopen naar voren.
De gunstige effecten van een gedoseerde opbouwende training zijn overigens ook bij veulens en mensen overtuigend aangetoond (Vrijens et al, 2001; Smith et al 1999; Kasashima et al, 2002). Voor kinderen is het de normaalste zaak van de wereld om te sporten en zo de lichamelijke ontwikkeling te stimuleren. Zolang een trainingsprogramma de belastbaarheid van een individu niet overschrijd en gelijkmatig progressief opbouwt heeft training overwegend gunstige effecten op het bewegingsapparaat bij honden, paarden en mensen. Het is daarom goed als we van die voordelen gaan profiteren.
De vraag is echter: wat precies mogen de pups aan lichaamsbeweging ondergaan?
Jonge pups (vanaf twee tot en met acht maanden).
Een jonge pup mag 4 á 5 maal daags wandelen. De duur van de wandeling mag 10 minuten per wandeling per maand leeftijd zijn. Dat betekent dat een pup van 3 maanden leeftijd tot 30 minuten per wandeling mag lopen. Het is hierbij wel van belang dat u als eigenaar de eerste vermoeidheidssignalen leert herkennen. Indien de pup eerder uitingen geeft van vermoeidheid moet er eerder worden gestopt. De eerste en belangrijkste signalen zijn een verminderde alertheid en een pup die niet meer voor je uit wandelt of direct aansluit als je hem roept terwijl de pup op dat moment niet afgeleid wordt door iets anders.
Andere tekenen van vermoeidheid zijn:
- Gaan liggen of zitten
- Hijgen en gaan liggen
- Achterblijven tijdens de wandeling
Spelen en stoeien met andere pups gaat vaak erg wild, zeker wanneer meerdere pups tegelijkertijd op een speelveldje stoeien. Vaak worden de grenzen van de fysiologische belastbaarheid van pups hierbij overschreden. Stoeipartijen leiden regelmatig tot kreupelheid bij jonge honden. Het heeft daarom onze voorkeur om pups met sociale, niet te drukke, volwassen honden te laten spelen. Dit draagt bij aan de ontwikkeling van normaal sociaal gedrag en vermindert de kans op blessures.
Wie op een hondenspeelveld goed oplet ziet regelmatig pups met de staart tussen de benen en de haren overeind rondlopen. Deze pups zijn niet op hun gemak en hebben dan ook geen enkel voordeel van hun verblijf op het speelveld. Wat veel hondeneigenaren als ´spelen´ zien, is heel vaak een competitiestrijd tussen de pups. Daar is vaak n pup de dupe van.
Ook moet er gelet worden op de ondergrond waarop pups stoeien. Hiervoor is een zachte gras- of bosbodem zonder kuilen en obstakels de beste optie. Het is wel aan te bevelen een pup vrij te laten lopen door onoverzichtelijk, bebost terrein, zodat ze zich daar leren voortbewegen. Wanneer dit gedaan wordt met een pup is het belangrijk dat dit zonder opwinding (zoals bij de spelende pups of bij het gooien met een bal) gepaard gaat.
Wanneer pups met elkaar stoeien is het van belang dat ze van ongeveer gelijke grootte en gewicht zijn. Het combineren van pups met een groot verschil in lichaamsgewicht geeft aanleiding tot blessures die zelfs ernstig kunnen zijn, zoals verstuikingen en fracturen.
Spelen met een bal kan worden gestimuleerd door de pup hiernaar te laten zoeken in bijvoorbeeld hoog gras. Het op hoge snelheid achter ballen aan rennen en plotseling remmen is te belastend voor de jonge hond. Samen met het stoeien is het gooien met ballen om de hond ´lekker moe´ te maken een grote veroorzaker van kreupelheden bij jonge honden (overigens ook regelmatig bij volwassen honden!).
Als alternatief voor een speeltje wordt nogal eens voor een stok gekozen. Dit is echter behoorlijk riskant speelgoed. Wanneer de hond in de stok loopt met zijn keel ontstaan lelijke verwondingen met soms grote infecties tot gevolg. Er zijn zo veel betere alternatieve speeltjes dat het spelen met stokken ernstig moet worden afgeraden.
Coördinatie
Coördinatietraining betekent in eerste instantie dat pups moeten leren om onder wisselende omstandigheden te lopen in alle gangen (stap, telgang, draf, galop). Hierdoor leren ze zich aan te passen aan de wisselende omstandigheden en leren ze hun eigen snelheid beheersen. De telgang is een ondergewaardeerde gang binnen de kynologie maar in feite is het de ‘tweede versnelling’ waarin een hond kan lopen. Het leren variëren van gangen is juist voor jonge honden belangrijk om te leren omdat de oudere hond, ook zonder training, behoorlijk hard kan lopen. Gecoördineerd lopen heeft veel te maken met controle en snelheid is ook iets dat een jonge hond moet leren controleren. Pups leren zo ook om overzicht over het terrein te krijgen waarop ze zich bevinden. Bovendien moeten ze, afhankelijk van hun temperament, leren om zich hier in een wisselend tempo te kunnen voortbewegen. Door ontwikkeling van de coördinatie leert de pup controle te houden over zijn snelheid
Om deze reden adviseren we wandelingen op wisselend terrein, waaronder gebieden met hoog gras, bos of los zand. Het voordeel van deze terreinsoorten is dat de bewegingssnelheid noodgedwongen laag blijft. Daarmee wordt overbelasting voorkomen. Het geniet de voorkeur deze wandelingen individueel met de pup uit te voeren. Als richtlijn houden we aan dat zo’n wandeling tien minuten per levensmaand mag duren waarbij in het ideale geval het wandelen over moeilijk terrein en vlak terrein afgewisseld mag worden.
Dergelijke wandelingen mogen maximaal viermaal per dag worden gemaakt. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen grote of kleine honden omdat ook grote honden zich moeten kunnen ontwikkelen. Daarnaast zijn ook wandelingen waarbij de pup los kan lopen noodzakelijk om wisselingen in gangwerk onder ongedwongen omstandigheden te stimuleren. Deze worden tot de vier wandelingen per dag gerekend.
Traplopen
Traplopen is geen bezwaar voor jonge honden mits dit rustig en aangelijnd gebeurd. Traplopen moet pups dus voorzichtig aangeleerd worden. Pups zijn in staat traptreden stappend (en dus niet springend!) te nemen als deze lager zijn dan de ellebooghoogte van de pup. Pups van kleine rassen kunnen gemakkelijk gedragen worden dus voor hele kleine pups zou het traplopen vermeden kunnen worden totdat ze de grootte of de fysieke ontwikkeling hebben om het goed te kunnen doen.
Tevens kan er worden gestart met vormen van balanstraining. Hierbij moet worden uitgesloten dat pups ergens af kunnen springen en dus mogelijk vallen. Het heeft de voorkeur om dit aan te leren onder begeleiding van een goed geschoolde en ervaren instructeur.
Voorbeelden van balanstraining zijn:
- De pup leren lopen over een balk van verschillende breedtes (20-30 cm.)
- De pup leren om langzaam over een stokkenbaan te lopen
- Balans op een grote oefentol of evenwichtsplank
Deze balanstrainingen worden geleidelijk uitgebreid en kunnen een terugkerend onderdeel zijn van de reguliere puppytraining. Het is goed om hier op te merken dat bewegingen die langzaam uitgevoerd worden door de pup coördinatief vaak moeilijker zijn, terwijl de fysiek belasting toch niet al te hoog is. Langzaam over een balk lopen vergt meer van het evenwicht van de pup dan er vlot overheen lopen.
De oudere pup (vanaf negen tot en met twaalf maanden ).
Op de leeftijd van tien maanden zijn de meeste groeilijnen gesloten en is de snelle groei van de pup achter de rug. De pup heeft dan ongeveer 80-85% van het volwassen gewicht bereikt.
Vanaf deze leeftijd kan er worden gestart met
een fietsprogramma waarbij de hond het lopen naast de fiets eerst moet leren. De
eerste fietstrainingen bestaan uit het netjes meewandelen naast de fiets,
waarbij de eigenaar zelf ook wandelt met de fiets aan de hand. Vervolgens kan
het lopen vanaf enkele minuten worden opgebouwd naar ongeveer dertig minuten aan
het eind van de twaalf maanden leeftijd. De aanvangssnelheid is een ontspannen
draf die, afhankelijk van de grootte en lichaamsbouw van het ras, varieert van
8-14 km/u.
Bij twijfel is het raadzaam een en ander in overleg met de dierenarts of
dierfysiotherapeut te bespreken.
Is de hond in goede gezondheid en conditie, dan kan na de leeftijd van één jaar worden gestart met sportactiviteiten. Omdat in het eerste jaar aandacht is besteed aan de ontwikkeling van de coördinatie en de conditie zal de jonge hond weinig problemen hebben met het aanleren van fysiek zwaardere activiteiten zoals die bijvoorbeeld in de behendigheid gevraagd worden van een hond.
Samenvatting:
- Tien minuten per keer lopen per maand leeftijd, maximaal 4 keer
- Traplopen op treden lager dan ellebooghoogte
- Spelen, maximaal 2-3 daags tien minuten met een rustige, volwassen hond of een pup van gelijke grootte
- Niet spelen met stokken en ballen, eventueel wel zoekspelletjes met de bal in hoog gras en dergelijke
- Coördinatietraining
- Fietsen vanaf de leeftijd van negen maanden
- Oneffen en zware ondergrond geen probleem
- Sportactiviteiten vanaf de leeftijd van twaalf maanden
www.marcelnijland.nl
Literatuurlijst
- Fisher, M.S., Lilje, K.E., Hunde in bewegung; ISBN978-3-440-13075-9; Kosmos.
- Kasashima, Y. et al, Exercise-induced tendon hypertrophy: cross sectional area changes during growth are influenced by exercise; Equine Veterinary Journal, Volume 34, Issue S34, pages 264–268, (september 2002).
- Kiviranta I., Tammi M., Jurvelin J., Arokoski J., Säämänen A.M., Helminen H.J., Articular cartilage thickness and glycosaminoglycan distribution in the canine knee joint after strenuous running exercise; Clin Orthop Relat Res.1992 Oct; (283):302-8.
- Lammi M.J., Häkkinen T.P., Parkkinen J.J., Hyttinen M.M., Jortikka M., Helminen H.J., Tammi M.I., Adaptation of canine femoral head articular cartilage to long distance running exercise in young beagles; Ann Rheum Dis. May;52(5):369-77;(1993).
- Nijland, M., Hondse Hoogstandjes; ISBN: 90-75531-29-X; Uitgeverij Libre; (2003).
- Smith, R.K.et al, Should equine athletes commence training during skeletal development; Equine Veterinary Journal, Volume 31, Issue S30, pages 201–209; (July 1999).
- Vrijens, J., et al, Basis voor verantwoord trainen; Uitgever PVLO vzw, Gent,
ISBN: 90-70870-45-2; (2001).